Midden jaren zestig kende Nederland wel een twintigtal profciteriums en ook de Ronde van Limburg en van Zuid-Holland, maar geen enkele wedstrijd had de uitstraling van een klassieker. Likkebaardend keken wielerliefhebbers en organisatoren naar Vlaanderen waar wel elke week een grote koers verreden werd. Herman Krott, de ontdekker van Peter Post en Gerrie Knetemann en chef d'equipe van de Amstel wielerploeg, was een van die mensen. Hij wilde een grote-stad-tot-stadwedstrijd organiseren, een wielerwedstrijd met allure die uiteindelijk zou moeten uitgroeien tot een klassieker.

Een sponsor had de Amsterdammer snel gevonden en ook een aansprekend traject: Amsterdam-Maastricht, maar een race van 350 kilometer was wat teveel van het goede. Ook het idee om van Amsterdam naar Rotterdam te fietsen werd afgeschoten, omdat de politie het peloton niet toestond om over de Moerdijkbrug te rijden. Uiteindelijk werd bij de eerste editie - op koninginnedag 1966 - besloten om van Breda naar Meerssen te rijden, een dorp in het Limburgse heuvelland.

Bij die eerste Amstel Gold Race, die in 1991 het predicaat 'klassieker hors categorie' kreeg, ging nog een hoop mis. Vlak voor de start kwam de rijkspolitie doodleuk vertellen dat er vanwege de door koninginnedagfeesten afgesloten dorpspleinen en door  wegwerkzaamheden diverse omleidingen in het parcours waren gelegd. De wedstrijd werd er zo'n veertig kilometer langer door. Daar trok vijfvoudig Tourwinnaar Jacques Anquetil zich overigens niets van aan. Hij kneep ruim voor de finish definitief zijn remmen dicht en stapte af: in zijn contract stond dat hij 260 kilometer moest rijden, niet 302. Een andere favoriet, de Fransman Jean Stablinski, won de eerste aflevering.

Al in 1973 werd de meest legendarische Amstel Gold Race verreden. Direct na vertrek uit de nieuwe startplaats Heerlen werd het peloton geteisterd door harde wind, regen, sneeuw en hagel. De temperatuur lag rond het vriespunt en het was eigenlijk onverantwoord om te fietsen, maar niemand durfde de beslissing te nemen om de koers af te gelasten. Zelfs winnaar Eddy Merckx, die zoals gewoonlijk zonder te demarreren van de rest was weg gereden, kwam bevangen door de kou amper meer vooruit. Zijn manager kon hem op het laatst lopend bijhouden. Merckx smeekte om eten, maar zo vlak voor de finish was er alleen nog hete thee voorradig. De Kannibaal dronk er niet van, maar goot het zo in zijn schoentjes, over zijn ijskoude voeten.

Vanaf eind jaren zeventig heersten de Nederlanders een decennium lang in eigen land. Van de twaalf verreden edities tussen 1977 en 1988 zegevierde er tien keer een landgenoot, onderbroken door zeges van Phil Anderson en Bernard Hinault. Tijdens de overwinning van de Fransman in 1981 zag het peloton door de dichte mist vrijwel de hele dag geen hand voor ogen. In een in Zuid-Limburg unieke maar prachtige massasprint ging Hinault in de laatste honderd meter gewoon voor een tweede keer aan.

Dat jaar eindigden er geen Nederlanders bij de eerste drie, een zeldzaamheid in die jaren. In 1977 was zelfs het hele podium rood-wit-blauw met Hennie Kuiper, Gerrie Knetemann en winnaar Jan Raas. Het was de eerste zege van de Zeeuw die er in zes jaar vijf zou winnen. De koers werd daarom zelfs een tijdje de Amstel Gold Raas genoemd. Aan de zege in 1978 zat overigens wel een luchtje. Duidelijk zichtbaar voor alle televisiekijkers reed de ontsnapte Jan Raas lang in de slipstream van de motor van AVRO's Sportpanorama. Terecht was de nummer twee Francesco Moser woedend. ''Ik kom hier nooit weer,'' schreeuwde hij.  

Al ruim twintig jaar zijn buitenlanders de baas in de Limburgse heuvels met overwinningen  van Michael Boogerd (1999) en Erik Dekker (2001) als uitzonderingen. Beiden versloegen de later uit de uitslag geschrapte Lance Armstrong in een sprint-à-deux.

Sinds die laatste Nederlandse overwinning is het gelukkig wel mogelijk voor amateurs en liefhebbers om een dag vóór de profs de klassieker te fietsen. Om er het speciale karakter van de Amstel Gold Race te voelen: het eindeloze draaien en keren, heuvel op, heuvel af, over de smalle wegen in Limburg. Om te merken hoe in 700 meter al het sap uit de benen geperst wordt op de Keutenberg, die met maximaal 22% stijging de steilste berg van Nederland wordt genoemd. Ook de Cauberg is niet voor de poes, omdat de slotklim van de koers bijna anderhalve kilometer lang is, maar de echte kuitenbijter is de Eyserbosweg die de eerste zeshonderd meter vanuit het schilderachtige Eys nog gezellig oploopt, maar bij het indraaien van het bos ineens een knik kent van meer dan 18%. ''Ik ken geen andere beklimming die zo slopend is,'' zei Michael Boogerd. Maar die opmerking van Nederlands succesvolste renner van de laatste jaren schrikt de echte liefhebber niet af: de 12000 beschikbare startplaatsen (60, 100, 125, 150, 200 of 250 km) zijn tegenwoordig via de website van de organisatie in iets meer dan een half uur uitverkocht. Logisch, want de enige Nederlandse klassieker, die moet een beetje renner toch gereden hebben?