Een betere promotie voor de opbloeiende wintersport rond het dorpje Alpe d'Huez was nauwelijks denkbaar: juist daar zou voor het eerst in de geschiedenis van de Tour de France een etappe bergop eindigen. Het idee kwam van Jean Barbaglia, een kunstschilder en wielerfan uit de omgeving. Begin jaren vijftig enthousiasmeerde hij de Tourorganisatie én de plaatselijke middenstand - het evenement zou immers honderden toeristen naar de hotels en restaurants van het skidorp lokken. Tot 1952 waren bergetappes altijd in de grotere plaatsen in de dalen geëindigd, waar voldoende accommodatie was om de almaar groeiende wielerkaravaan op te vangen.

Nu was er dus een finish bergop waarvan de organisatie hoopte dat het voor nieuw spektakel en drama zou zorgen. Spannend werd het die eerste keer niet. Op het lemen, maar gladde wegdek - een hele verbetering in vergelijking met de levensgevaarlijke, met losse stenen bedekte beklimmingen van de jaren ervoor - was de verliefde Fausto Coppi niet te houden. In iets meer dan drie kwartier was hij boven, ruim sneller dan de Franse klimmer Jean Robic. Op de achtste plaats, met vier minuten achterstand, was Jan Nolten de beste Nederlander.

Ook de andere twee aankomsten bergop waren in die Tour een prooi voor Fausto Coppi, die met een voorsprong van bijna een half uur Parijs bereikte. Mogelijk geschrokken door de grote verschillen die een etappe met de finish op een col kon veroorzaken deed de Tourkaravaan Alpe d'Huez 24 (!) jaar niet aan.

Toen het peloton in 1976 terugkeerde op de berg was er veel veranderd. De weg was geasfalteerd - tijdens de Olympische Spelen van 1968 vond het bobsleeën op Alpe d'Huez plaats - het dorp was een modern centrum voor massatoerisme geworden en de 21 haarspeldbochten die tussen Bourg d'Oisans en de streep in het skidorp liggen waren genummerd. Later zouden in de bochten ook de namen komen van de winnaars op Alpe d'Huez, te beginnen met Coppi in de eerste vanaf de voet, nummer 21.

Dat hij zijn naam zou geven aan bocht 20 durfde Joop Zoetemelk op de ochtend van 4 juli 1976 niet te denken. De latere Tourwinnaar kon vanwege een abces op zijn kont nauwelijks op het zadel zitten. En toen hij later die dag op Alpe d'Huez alleen vooruit was met Lucien van Impe, misschien wel de beste klimmer van het peloton, geloofde hij nog niet in een overwinning. Toch won de slimme Zoetemelk door in de laatste bocht naar links Van Impe binnendoor te verrassen en in de laatste 200 meter naar de streep twee keer aan te zetten.

Joops zege luidde een voor het Hollandse wielrennen bijzonder tijdperk in dat duurde tot eind jaren tachtig. Van de twaalf keer dat het Tourpeloton in die periode op Alpe d'Huez finishte won nog zeven keer een Nederlander: twee keer Hennie Kuiper, opnieuw Zoetemelk, tweemaal Peter Winnen, Steven Rooks en Gert-Jan Theunisse.

Van de acht overwinningen op de 'Hollandse berg' was de eerste van Peter Winnen misschien wel de mooiste. Winnen, een werkloze onderwijzer van 23 uit Limburg, besloot het er in een impulsief moment op 6 kilometer van de finish op te wagen. Hij demarreerde brutaalweg uit het gezelschap Robert Alban, de drager van de bolletjestrui Lucien van Impe en klassementsleider Bernard Hinault. Het was jeugdige overmoed, want er was al bijna 230 kilometer gekoerst en het was nog een heel eind met een harde, koude wind op de col, maar de rossige debutant toonde karakter en hield op de streep nog acht seconden over. De volgende dag was de zwaarste uit zijn carrière, want hij kon van vermoeidheid amper de trappers rond krijgen, maar als broekie had hij toch maar mooi gewonnen op de mooiste col van Frankrijk.

Ook de zege van Gert-Jan Theunisse was indrukwekkend. Hij had in de koninginnenrit (Galibier, Telegraphe, Croix de Fer én Alpe d’Huez) 130 kilometer woest op kop gereden, waarvan 60 solo, omdat zijn ploeggenoten Sean Kelly en Raúl Alcalá niet voor hem wilden rijden. Op de streep was Theunisse nog altijd kwaad.

Sinds die overwinning in 1989 staat Nederland (8 overwinningen) droog en dreigt Italië (7 zeges) de heerschappij op de col over te nemen, maar toch doet elke keer als Alpe d'Huez in de Tour wordt aangedaan een leger Nederlanders de berg oranje kleuren. Vooral rond bocht 7 bij het kerkje van Huez is het dan carnaval in de Alpen. Het is een geweldige moment om er dan de bijna 14 kilometer naar boven te fietsen (weet ik uit eigen ervaring) en ook op de dag van Alpe d'Huzes, maar op elke willekeurige dag biedt de beklimming van deze berg magie. Er is de schok van de eerste 2 kilometer, het steilste gedeelte van de klim met gemiddeld meer dan 10% stijging. De harde constatering dat je al bij de eerste bocht de lichtste versnelling moet trappen. De verrassing na bocht twee dat je al zo hoog geklommen bent en het uitzicht zo weids is. Dat je ongemerkt je cadans gevonden hebt en lijkt te herstellen van de eerste inspanningen. Koebellen, vogels, gehijg, een mosgroene alpenwei en een beekje: je zintuigen werken weer. Er is opluchting, overmoed en de rauwe werkelijkheid als de weg ineens weer steil oploopt. Zijn dat al de houten chalets? Op de pedalen. Er suizen twee renners hard naar beneden. Het leven is niet eerlijk. Bocht 3 Pantani, bocht 2 Pantani, bocht 1 Giuseppe Guerini. Wie? Hing daar een doek met 'finish'? Bijna elfhonderd meter geklommen. Dit nooit weer. Stop de tijd. Afstappen. Drinken. Wat een klim. Jouw klim.